‘Hallo Harrie, wat leuk om je weer te zien. Je bent geen steek veranderd man.’
‘Waar heb je het over? We wonen hier al jaren.’
‘Ja, dat weet ik wel maar ik was de hele tijd aan de andere kant. Waarom lig je op je rug, als ik vragen mag?’
‘Ik ben mij aan het voorbereiden’, zegt Harrie een beetje geërgerd.
‘Waarop?’
‘Ik ga uit dit bad, de wijde wereld in. Dat ben ik van plan.’
‘Waarom zou je dat nou doen? Het water is altijd op de juiste temperatuur, Ideaal toch?’
‘Dat kan jij wel vinden maar ik kom hier nu al zo lang, ik ben het zat,’ zegt Harrie terwijl hij zich met behulp van zijn staart omdraait en een aanloopje neemt. Zo snel mogelijk klautert hij de helling op.
‘Pas nou op man, straks word je droog,’ zegt de buurman, ’blijf nou rustig hier.’
‘Nee, ik ga er vandoor. Het is de hoogste tijd dat ik ook een beetje evolutie krijg.’
‘Wat zijn dit voor dieren?’
‘Degenkrabben’, zegt Wim terwijl hij op het bordje kijkt dat naast het bassin op de muur hangt.
‘Ze zien er niet uit’, zegt Branwen, ’wat een rare beesten’.
‘Zo zien ze er al 360 miljoen jaar uit, staat hier op het bord, levende fossielen worden ze wel genoemd’.
‘Er probeert er eentje uit te klimmen.’
‘Dat ziet er onhandig uit,’ zegt Wim, terwijl hij om zich heen kijkt, ‘Als we hier rechtdoor lopen gaan we naar de haaien’. Hij gniffelt en draait zich weer om. Branwen kijkt gebiologeerd naar de degenkrab die nog steeds verwoede pogingen onderneemt uit bad te komen.
‘Kom maar jongen’, zegt ze zachtjes tegen het diertje, ’je kan het. Kijk maar. Het is ons ook gelukt.’