‘Wat vind je van mijn lampion?’, zegt Marit, de jongste dochter van mijn vriendin. Ik kijk in haar afwachtende gezichtje.
‘Ik vind jouw lampion heel mooi. Lijkt wel een olifant’.
‘Op school heb ik een lampion gemaakt, maar die is mislukt. Het ging wel goed maar met het verven ging het fout en nu is hij lelijk. Fleur heeft een veel mooiere gemaakt, maar die is wel heel anders dan de mijne’.
Mijn gedachten dwalen af naar de tijd dat ik met mijn lampion en mandje langs de deuren ging.
Thijmen heeft een andere lampion dan ik. Mijn broertje zit twee klassen lager en elke juf heeft een andere lampion verzonnen. Ik vind mijn lampion mooier maar zeg tegen hem dat die van hem de allermooiste is die ik ooit heb gezien. Daarna gaan we naar buiten. Bij elke open voordeur zingt Thijmen zo hard als hij kan. We halen veel snoep op. Als we thuis zijn verdelen we het snoep en bergen het op in een koektrommel. Daar kunnen we wel even mee voort. Wel drie hele weken, roept Thijmen met een mond vol kruidnoten.
Als ik thuis ben haal ik mijn lampion uit de kast. Het is een uitvouwbare in de vorm van een kikker. Al jaren gebruik ik dezelfde om aan de deur te hangen op de avond van Sint Maarten. Want anders ziet niemand dat ik meedoe en dan blijf ik zitten met al dat snoep. Nadat ik de kerstlichtjes er voorzichtig in heb gepropt, bedenk ik mij dat het jammer is voor Marit en de jongen die Thijmen vroeger was.
Mijn lampion is de mooiste.
Hier in het zuiden kennen we het feest helemaal niet. Daar start op die dag het Carnavalsseizoen.