Zwembad

Ik ga voor mijn B in mijn favoriete badpak. Ik tel twintig treden. Voor mij klimt Danielle, ik zie dat ze bibbert. Boven aangekomen laat ze mij voor.
‘jij eerst’, zegt ze,’ want jij durft dit beter dan ik.’
Vlot loop ik naar de helft van de plank en wip wat op en neer. In de verte zie ik mijn ouders die blaken van vertrouwen in mij. Ook zij weten dat ik dit gewoon even ga doen. Nadat de badjuf geeft aangegeven dat ik mag neem ik een aanloop en spring zo van de plank. Even zweef ik en iedereen ziet het. Soepel glij ik het water in.

Geen kerstboom

Zo’n gezellige boom benadrukt de eenzaamheid. Er ligt geen enkel cadeau onder. Er staat een leeg wijnglas op tafel. Is van gisteravond. De kerstmis overgeslagen. Alsof ik er andere jaren wel heen was gegaan. De kleine grijze poes zeurt om een tweede plak worst. Ze heeft deze het liefst in brokjes in haar bakje. Vandaag snij ik ze in de vorm van sterretjes. Twee minuten stilte. Als ik het gesmak niet meetel. Volgend jaar geen kerstboom. Of toch wel? Met een ingepakte worst voor het grijze monster.

De tijd, die van tijd tot tijd…

Hij was altijd al erg pietepeuterig geweest.
Hij vond een klok uit, waarvan de wijzers zorgvuldig de tijd bij elkaar harkten, zodat er niets van verloren ging.
Hij keek regelmatig op de klok, om rampen en misverstanden te voorkomen. Overal kwam hij precies op tijd.
Hij vroeg hoe laat het was en of zijn vrienden dat zeker wisten. Op den duur sloeg de twijfel toe en ging hij liever niet meer van huis. Mensen gingen hem missen en vroegen waarom hij er niet was. De klok was veilig.
Zijn vrienden raakte hij kwijt maar dat was niet erg.
Hij had de tijd.

Excursie


Ze noemt de voormalige bewoners van dit eiland zielige mensen. Dat heeft ze al drie keer gezegd. Nu weet ik het wel. De gids, een vrouw van rond de vijftig, verteld dat het toen helemaal niet leuk was op dit eiland. Ze heeft het woord ‘leuk’ al vijf keer gebruikt. Ooit, ik vermoed in haar betere jaren, woonde ze in Nederland. Fijn dat ze mijn taal spreekt maar ze gebruikt wel steeds dezelfde woorden. Op de boot heb ik haar weten te vermijden maar als ik hier aanstalten maak weg te lopen roept ze groep weer bij elkaar. Ze leest het verhaal over het eiland voor uit een boekje. Af en toe kijkt ze of iedereen nog wel luistert. Een man van rond de zestig, schat ik, met een belachelijk zonnehoedje met bloemen erop, is even de aandacht kwijt. De gids ziet dit meteen en roept hem tot orde waarna ze de net opgelezen passage nog een keer voorleest. Gaat dit altijd zo? Had ik dat boekje maar gekocht en was zelf hier naartoe gegaan. Nu wijst ze naar de ruïnes verderop. De gids wijst tekeningen aan van hoe de gebouwen eruit hebben gezien in haar boekje. Ik denk verlangend aan het zwembad bij het hotel. Maar eerst moeten we nog terug met de boot. We worden bij elkaar gedreven door de gids. Richting de boot want ze vind het tijd om terug te gaan. Ik vraag mij af of ik in het havenstadje kan ontsnappen door een bus te nemen naar mijn hotel. Voordat we de boot instappen vraagt de gids of wij nog even onze aandacht willen geven aan het rampzalige leven van de voormalige eilandbewoners. Nou, lepra lijkt mij inderdaad een kloteziekte maar zo langzamerhand begin ik wat jaloers te worden op de zielige mensen. Want toen zij hier woonde bestond deze gids nog niet.

Kerstboom


De drukke dagen voor kerst. Het schijnt dat er van alles geregeld moet worden. Terwijl ik die drukte zo een van een afstandje bekijk vraagt Melinda of de boom al staat. Nee, die staat nog niet, moet ik toegeven. Waarmee ik dacht van het gesprek af te zijn maar niets is minder waar. We staan hier al een kwartier te blauwbekken voor de deur van de slager. En dat terwijl Melinda nog de laatste boodschappen moet halen, haar nagels nog gaat lakken en er een cadeau voor oom Frits ingepakt moet worden. Ik ken deze oom van haar niet maar hoop dat hij blij is met het boek over ochtend en avond meditatie.
‘Ga je nu een boom kopen? Dat is wel een beetje laat hoor, ik weet niet of ze er nog zijn’.
Ze heeft een kerstmuts op met lichtjes. Die doet ze niet aan. Want het is nog geen kerst.
‘Of heb je een kunstboom? Dan kan je die straks nog opzetten. Ik heb ook een kunstboom, maar die valt uit. Eigenlijk wil ik een nieuwe kopen maar daar heb ik geen tijd voor gehad.’
‘Valt uit?’ zeg ik verbaasd, ‘wat een ellende’.
‘Nou, zegt Melinda, ‘En die van jou? Valt die niet uit?’
‘Nee, doe van mij valt niet uit’, zeg ik.
‘Wat voor boom heb je? Want sommige bomen daar zie het meteen aan. Dat vind ik helemaal niet sfeervol. De meeste kunstbomen hebben wel een goede vorm maar als dat je dan ziet dat het geen echte naalden zijn vind ik slecht. Er zijn zelfs bomen in andere kleuren dan groen. Dat is helemaal belachelijk en voegt niets toe aan de kerstgedachte. Kan je bij jou boom zien dat het nep is?’
‘Nou’, zeg ik, ‘je moet wel heel kippig zijn om niet te zien dat het een bomige vorm is die uit een plaat MDF is gezaagd. Heb er gaten erin gefreesd, haakjes voor de ballen in geschroefd, lichtjes aan gepeuterd en hoppetee, fijne kerstdagen’.
‘Wat?’, zegt Melinda.

Een luxe probleem is ook een probleem


Stel: Je zit op een vier sterren camping in het zuiden van Frankrijk waar het eigenlijk net iets te warm is. De wijn, die je ‘s middags zelf gehaald heb bij de cave om de hoek, blijkt helemaal niet te drinken. Je kinderen komen elke vijf minuten vertellen dat ze het zwemparadijs met drie baden, vijf glijbanen, twee speelfonteinen, een knuffelmuur en vier whirlpools, saai vinden. Je vrouw aan het flirten is met de buurman. Terwijl je van mening bent dat je, ondanks een biergerelateerde buik en terugwijkende haargrens, er bijzonder goed uitziet voor je leeftijd. Beter nog dan de buurman die aan rugby zegt te doen en daar inderdaad de scheve neus voor heeft. Wat enorm afleid van zijn strakke buikspieren en de getrainde biceps.
Je weet dat het eigenlijk veel erger had gekund. Je had geboren kunnen zijn in een favela in Sao Paolo in Brazilië en op de straat moeten poepen, zonder uitzicht op een fraai leven. Niet zeker wetend welke kinderen wel en welke echt niet van jou zijn. Wel zeker weten dat zij van ze lang zal ze leven niet terecht waren gekomen op die bloedhete viersterren camping pittoresk gelegen vlakbij Grospierres. Toch voel je je er niet lekker bij. Zelf heb ik dat niet. Nooit eigenlijk. Want ik weet precies wanneer iets een echt probleem is of slechts een obstakeltje als gevolg van welvaart. In dat laatste geval lach ik er om, en schuif het weg naar een achteraf plekje van mijn hippocampus. Maar toch. Soms kan ook ik er niet om heen. Zo sta ik, poedelnaakt, naast het bad. En ik weet dat ik een luxe probleem heb maar kan iemand mij helpen? Hoeveel van die parels moeten er nou eigenlijk in het bad? 

Handige ouders

Het brandt wel vaker, dat lampje. Dat komt omdat ik de auto niet zo vaak gebruik. Zo staat deze nu alweer drie weken werkloos voor de deur. Maar vandaag moeten er veel boodschappen gekocht worden en is er werk aan de winkel voor de voiture. Het lampje is van de accu. Het ziet eruit zoals ik een accu zou tekenen vandaar dat ik dat weet. Meestal gaat het uit als ik de straat uit rij maar nu niet. Het blijft branden. Ik wil niet zeggen dat ik hier paniekerig van wordt maar rustig is anders. Vriend is naar zijn werk, mijn broer ook aan de arbeid en de handige buurman die zo goed auto’s kan opknappen is op dit moment nergens te bekennen. En het lampje blijft maar branden. Dan stuur ik de auto wel naar mijn ouders. Die zijn van de praktische en weten vast raad. Na de rotonde geef ik extra gas en ben nog nooit zo snel naar de vijftig kilometer per uur gegaan. Helaas kan dit maar op een kleine afstand en na de, snel naderende, volgende rotonde rij ik de straat van mijn ouders in. Het lampje geeft nog steeds een mankement met de accu aan. Ik zie dat mijn ouders niet thuis zijn want hun auto staat er niet. Daarbij brand er in hun huis geen enkel lampje. Na een, ik mag wel zeggen, perfect staaltje straatjekeren bedenk ik mij dat ik niet de enige ben die boodschappen moet doen en ik rij langs het donkere huis van mijn ouders. Op dat moment gaat het acculampje uit.

Tante Riet is me er eentje


Tante Riet woont in een boerderij. Zo’n oud Fries model. Heel vroeger, toen we nog klein waren, gingen we door de deel naar binnen. Langs de stal waar de koeien ons vrolijk begroetten met geloei. Vervolgens gingen we, langs de melkbussen in de melkkamer, naar het woongedeelte voor de mensen. Daar zat tante Riet. Het rook er naar oude tapijten, verse koffie en een zoet weeïg lucht. Dat kwam door de Vapona strips die aan het plafond hingen. Er zaten zoveel vliegen aan dat er geen plak meer over was. Er vloog altijd nog een aantal vliegen rond waar geen plek voor was.
Tegenwoordig gaan we via de voordeur op visite bij tante Riet. De koeien zijn al lang geleden verkocht toen oom Jan ons verliet naar de eeuwige landerijen in de lucht, zoals tante Riet dat zegt.
Neef woont nog op de boerderij. Neef Jan jr. is bijzonder. Hij bleef op de boerderij maar nam de zaken niet over. Volgens tante is hij vooral bijzonder in het feit dat hij liever bij zijn moeder woont dan zelf een vrouw zoekt.
Tante doet nog zelf haar boodschappen. Ze maakt netjes een lijstje en tuft dan met haar oude citroen Diane naar het dorp. Laatst toen ik bij haar logeerde vroeg ze of ik nog wat nodig had. Ik voelde mij een beetje ongemakkelijk maar moest het toch vragen.
‘Ja, uh, ik heb tampons nodig, heeft u die?’ Tante lacht er smakelijk om.
‘Nee, lieverd, die heb ik al jaren niet nodig. Maar ik ga zo naar de winkel, ik haal wel een doosje voor je.’
Als ze thuis komt drinken we een kopje thee. Met net gekochte koekjes, want tante is ook bij de bakker langs geweest. Neef Jan jr. komt ook thee drinken en ziet het doosje tampons staan dat tante op de buffetkast heeft gezet.
‘Wat is dat, moeder?’ vraagt Jan, ‘dat doosje ken ik niet’. Tante kijkt snel naar mij, dan weer naar Jan en zegt,
‘Oh, dat zijn van die vliegenstrips. Ander doosje, maar je weet het wel.’

Lampion


‘Wat vind je van mijn lampion?’, zegt Marit, de jongste dochter van mijn vriendin. Ik kijk in haar afwachtende gezichtje.
‘Ik vind jouw lampion heel mooi. Lijkt wel een olifant’.
‘Op school heb ik een lampion gemaakt, maar die is mislukt. Het ging wel goed maar met het verven ging het fout en nu is hij lelijk. Fleur heeft een veel mooiere gemaakt, maar die is wel heel anders dan de mijne’.
Mijn gedachten dwalen af naar de tijd dat ik met mijn lampion en mandje langs de deuren ging. 
Thijmen heeft een andere lampion dan ik. Mijn broertje zit twee klassen lager en elke juf heeft een andere lampion verzonnen. Ik vind mijn lampion mooier maar zeg tegen hem dat die van hem de allermooiste is die ik ooit heb gezien. Daarna gaan we naar buiten. Bij elke open voordeur zingt Thijmen zo hard als hij kan. We halen veel snoep op. Als we thuis zijn verdelen we het snoep en bergen het op in een koektrommel. Daar kunnen we wel even mee voort. Wel drie hele weken, roept Thijmen met een mond vol kruidnoten. 
Als ik thuis ben haal ik mijn lampion uit de kast. Het is een uitvouwbare in de vorm van een kikker. Al jaren gebruik ik dezelfde om aan de deur te hangen op de avond van Sint Maarten. Want anders ziet niemand dat ik meedoe en dan blijf ik zitten met al dat snoep. Nadat ik de kerstlichtjes er voorzichtig in heb gepropt, bedenk ik mij dat het jammer is voor Marit en de jongen die Thijmen vroeger was.
Mijn lampion is de mooiste.